Het Nederlandse onderwijsbestel kenmerkt zich door het onderscheid tussen het openbaar onderwijs en het bijzonder onderwijs.
Openbaar onderwijs
Het openbaar onderwijs wordt van overheidswege gegeven en is algemeen toegankelijk voor leerlingen en personeel. Het onderwijs is niet gebaseerd op een godsdienst of levensovertuiging. De gemeenten moeten zorgen dat er voldoende openbaar onderwijs is. De gemeente kan de openbare school zelf in stand houden. In de meeste gevallen hebben de gemeenten het openbaar onderwijs echter verzelfstandigd in een privaatrechtelijke rechtspersoon (een stichting of een vereniging). Daarbij houdt de gemeente echter wel een overwegende invloed op de stichting c.q. de vereniging. Vanwege die overwegende overheidsinvloed is het personeel in het openbaar onderwijs werkzaam op basis van een ambtelijke aanstelling en niet op basis van een arbeidsovereenkomst. De diverse onderwijswetten (de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs etc.) schrijven dat ook expliciet voor. De rechtspositie van het personeel wordt bepaald door het ambtenarenrecht. Procedureel is de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Materieel voorzien de verschillende onderwijscao’s (de cao po, cao vo etc.) in de rechtspositie van het personeel. Die cao’s kennen verschillende hoofdstukken voor het openbaar onderwijs en voor het bijzonder onderwijs.
Bijzonder onderwijs
Het bijzonder onderwijs komt voort uit particulier initiatief. Het bijzonder onderwijs is veelal gebaseerd op een bepaalde godsdienst (katholiek, protestants, islamitisch etc.) of een levensovertuiging, maar een bijzondere school kan ook een neutrale grondslag hebben. Een bijzondere school wordt in stand gehouden door een natuurlijke persoon of een privaatrechtelijke rechtspersoon. Een stichting is daarbij de meest voorkomende rechtsvorm. In tegenstelling tot het openbaar onderwijs heeft de gemeente in het bijzonder onderwijs geen overwegende invloed op de stichting. Het personeel dat in dienst is bij een bijzondere school is dan ook geen ambtenaar maar werknemer. De rechtspositie van het personeel wordt bepaald door het arbeidsrecht. Naast het Burgerlijk Wetboek (Boek 7, Titel 10) zijn ook hier de diverse onderwijscao’s bepalend voor de rechtspositie.
Indien u contact met ons opneemt kunnen wij u in een eerste gesprek (bij ons op kantoor of telefonisch) kosteloos en vrijblijvend informeren.